In deze recente zaak was er een werknemer in dienst genomen als 'pedagogisch medewerker in opleiding'. Dit gebeurde op basis van een tijdelijk BBL-arbeidscontract. Tussen de werkgever en de werknemer was ook een studiekostenovereenkomst gesloten voor de opleiding Gespecialiseerd Pedagogisch Medewerker (GPM4).
Nadat de werkgever de arbeidsovereenkomst had beëindigd, wilde hij de studiekosten - bijna €1.000 - verrekenen met de transitievergoeding. De werknemer was het hier niet mee eens en begon een procedure. Volgens de wet is de werkgever verplicht om verplichte scholingskosten te betalen. Er zijn echter uitzonderingen, zoals wanneer werknemers verplichte startkwalificaties of beroepsopleidingen moeten volgen om een beroepskwalificatie te verkrijgen, te behouden of te vernieuwen. In dat geval moet de werknemer zelf betalen. De rechter oordeelde dat de opleiding in dit geval een beroepsopleiding was om een beroepskwalificatie te verkrijgen, maar dat de werknemer hier niet over hoefde te beschikken voor haar functie, aangezien dit niet schriftelijk was vastgelegd. Bovendien had ze 'in opleiding' in haar functietitel.
Doordat de werknemer de opleiding niet nodig had voor haar functie en nog steeds in opleiding was, was de werkgever niet verplicht om de opleiding aan te bieden. Omdat het hier een beroepsopleiding betrof, was de studiekostenovereenkomst geldig. Daarnaast stond er in de studiekostenovereenkomst dat de werknemer alleen studiekosten hoefde terug te betalen als ze zelf het dienstverband beëindigde. Dit was hier niet het geval, omdat de werkgever haar tijdelijke contract niet had verlengd. Dit was mede gebaseerd op haar slechte werkhouding, regelmatig te laat komen en het niet nakomen van afspraken over de opleiding. Er was een rapport van de praktijkopleider om dit te ondersteunen.
De rechter accepteerde dit betoog en oordeelde dat de werknemer door haar gedrag medeverantwoordelijk was voor het niet verlengen van het contract. Daarom mocht de werkgever alsnog een beroep doen op de studiekostenovereenkomst en een deel van de studiekosten in rekening brengen bij de werknemer. Het was mogelijk om dit te verrekenen met de transitievergoeding.
De werknemer bracht naar voren dat de werkgever subsidie had ontvangen voor haar opleiding en dat hiermee rekening moest worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de opleidingskosten. De werkgever weerlegde dit door te stellen dat de subsidie bedoeld was voor begeleidingskosten en niet voor de opleidingskosten zelf. Het betoog van de werknemer was onvoldoende om dit standpunt te weerleggen. Hierdoor had het geen invloed op de verrekening.