Tijdens een rechtszaak bij de kantonrechter stond de vraag centraal over de nieuwe thuiswerkregeling. Het bedrijf vroeg de kantonrechter om vervangende instemming. Daarbij werd gesteld dat de betrokkenheid van medewerkers door het thuiswerken afnam, wat negatieve gevolgen had voor de productiviteit, creativiteit en sociale cohesie. Tevens werd er op gewezen dat het beleid moest aansluiten bij de regels van het internationale hoofdkantoor.
De OR bood echter verzet, met de redenering dat de werknemers te maken zouden krijgen met extra reiskosten. Daarnaast zou de balans tussen werk en privé in gevaar komen en was er twijfel of er voldoende werkplekken op kantoor aanwezig zouden zijn. De bestaande regeling, waarbij maximaal 2 dagen op kantoor gewerkt moest worden, voldeed naar ieders tevredenheid.
De kantonrechter beoordeelt de (on)redelijkheid van de acties van de OR met terughoudendheid, gezien de aard van hun instemmingsrecht.
Door de summiere en vrij algemene onderbouwing van de argumenten van de werkgever, oordeelde de kantonrechter dat de tegenargumenten van de OR evenzeer valid waren. De weigering van de OR om instemming te geven werd daarom als niet onredelijk beschouwd.
Ook de aanvraag voor vervangende toestemming, op basis van belangrijke bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen, was niet toegewezen. De werkgever had voornamelijk gesteld dat zij het beleid van het internationale hoofdkantoor diende te volgen, wat op zichzelf onvoldoende was. Er waren geen bewijzen van negatieve gevolgen van het niet volgen van dat beleid.
Na een belangenafweging kwam de kantonrechter tot de conclusie dat het niet onredelijk was dat de OR geen toestemming had verleend.