Tijdens de coronapandemie werkten veel werknemers vanuit huis. Om administratieve problemen te voorkomen, werd besloten dat vaste onbelaste reiskostenvergoedingen voor het woon-werkverkeer doorbetaald konden worden alsof er geen verandering was in het reispatroon. Het belangrijkste was dat deze vergoedingen al voor 13 maart 2020 waren toegekend door de werkgever.
De rechtbank Gelderland heeft zich afgevraagd of dit betekent dat er vóór 13 maart 2020 een onvoorwaardelijk recht op de vergoeding moest bestaan. Dit is volgens de rechtbank niet af te leiden uit de besluiten over reiskostenvergoedingen.
Volgens de rechtbank is er alleen bepaald dat als een werknemer koos voor een reiskostenvergoeding, bijvoorbeeld in een cafetariasysteem, deze keuze vóór 13 maart 2020 gemaakt moest zijn. Omdat deze voorwaarde met terugwerkende kracht is ingevoerd, is deze bepaling niet rechtsgeldig volgens de rechtbank.
In deze zaak hadden de betrokken werknemers al in het voorgaande jaar ingestemd met het inruilen van loon voor een reiskostenvergoeding. Dat de werknemers op hun keuze konden terugkomen, betekent volgens de rechtbank niet dat de werkgever hier niet aan gebonden was als de werknemers ervoor kozen. Voor de werkgever was er in dat geval al sprake van een onvoorwaardelijk recht van de werknemer. Daarom werd de inspecteur in het ongelijk gesteld en verviel de naheffing van ruim €250.000 met boete.