Hogere afbouwgrens voor heffingskortingen
Als je een inkomen hebt tot een bepaalde grens, kom je in aanmerking voor de algemene heffingskorting. Deze korting verlaagt de belasting die je moet betalen. Voor het jaar 2024 is de afbouwgrens vastgesteld op € 24.812, en in 2025 wordt verwacht dat deze rondom € 28.406 ligt.
Let op! De exacte afbouwgrens is afhankelijk van het wettelijke minimumloon. Iedereen die een inkomen heeft dat gelijk is aan het minimumloon, kan in 2025 rekenen op de maximale heffingskorting. De definitieve afbouwgrens wordt pas bevestigd nadat het wettelijke minimumloon voor 2025 is vastgesteld.
Afbouw tot het inkomensniveau met tarief van 49,5%
De afbouw van de heffingskorting gebeurt tot een inkomen van € 76.817. Dit is het punt waarop het belastingtarief van 49,5% ingaat. Zodra je dit inkomen bereikt in 2025, heb je geen recht meer op de algemene heffingskorting.
Let op! Het afbouwpercentage is voorlopig vastgesteld op 6,337%, gebaseerd op de voorlopige afbouwgrens van € 28.406. Zodra de eindwaarde van de afbouwgrens bekend is, kan ook het definitieve afbouwpercentage worden vastgesteld.
Andere heffingskortingen
De bedragen van overige heffingskortingen, zoals de arbeidskorting, worden in 2025 met 1,2% verhoogd. Het afbouwpunt van de arbeidskorting zal waarschijnlijk rond de € 43.071 liggen (in 2024 was dit € 39.957). Vanwege de koppeling met het wettelijke minimumloon is de definitieve vaststelling nog in afwachting.
Koppeling met AOW
De afbouw van de algemene heffingskorting start vermoedelijk bij € 28.406, afhankelijk van de hoogte van het wettelijke minimumloon in 2025. Door een netto-netto koppeling betekent dit ook dat AOW- en bijstandsuitkeringen zullen worden verhoogd.
Heffingskorting voor AOW’ers
AOW-gerechtigden zien hun maximale algemene heffingskorting ook dalen, en wel met € 199. Dit brengt het maximum voor hen op € 1.536 per jaar. Het afbouwpunt voor AOW-gerechtigden ligt, net als bij niet-AOW-gerechtigden, waarschijnlijk rond € 28.406.
Let op! De voorstellen moeten nog goedgekeurd worden door zowel de Tweede als de Eerste Kamer en zijn dus nog niet definitief.
