In juli 2025 heeft rechtbank Noord-Holland een uitspraak gedaan over de situatie van een Oekraïner. Deze man leeft sinds 10 mei 2023 in Nederland samen met zijn vrouw en kind, en staat vanaf 11 mei 2023 ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op een Nederlands adres. Gedurende de periode van 1 september 2020 tot 6 november 2023 heeft de Oekraïner als freelancer op afstand gewerkt voor een bedrijf in Israël.
Op 6 november 2023 ondertekent hij een arbeidsovereenkomst en op 13 november 2023 begint hij officieel te werken bij een werkgever in Nederland. Voor de toepassing van de 30%-regeling was in geschil of deze Oekraïner van buiten Nederland was aangeworven. Hiervoor was het noodzakelijk dat zijn woonplaats op het moment van de arbeidsovereenkomst buiten Nederland gelegen was.
De rechtbank besloot dat de Oekraïner op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomst in Nederland woonde. Ze oordeelde dat het motief voor zijn verhuizing niet doorslaggevend was. Ook werd in aanmerking genomen dat hij en zijn gezin al zes maanden in Nederland verbleven vóór het sluiten van de arbeidsovereenkomst.
Begin 2025 heeft ook rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld dat een Oekraïner al in Nederland woonde op het moment dat hij zijn arbeidsovereenkomst aanging. Zijn gezin is sinds 22 maart 2022 ingeschreven in Nederland, terwijl hij zelf sinds 28 september 2022 officieel verblijft. Volgens zijn eigen verklaring woont hij vanaf 31 juli 2022 onafgebroken in Nederland. Tot oktober 2022 werkte hij op afstand voor een Oekraïens bedrijf. Slechts vier dagen na zijn aankomst in Nederland stuurde hij een cv naar een Nederlandse werkgever, waar hij op 2 september 2022 een baanaanbod ontving. Uiteindelijk ondertekende hij op 17 oktober 2022 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en begon zijn werkzaamheden als solutions engineer op 18 oktober 2022.
In een andere zaak van medio 2024 ging de rechtbank Noord-Holland ervan uit dat een Oekraïner bij het aangaan van zijn arbeidsovereenkomst nog in het buitenland woonde. Deze man vluchtte in maart 2022 samen met zijn vrouw en kinderen naar Nederland vanwege de oorlog in zijn thuisland. Ze kregen tijdelijk verblijfsrecht en een tijdelijke woning in Nederland, terwijl ze in Oekraïne nog een appartement huurden. Van april 2022 tot augustus 2022 werkte hij als opvarende op een schip dat voer onder Liberiaanse vlag in internationale wateren. Op 1 september 2022 tekende hij een arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever en begon op 11 oktober 2022 met zijn werkzaamheden.
De rechtbank besloot dat deze Oekraïner op 1 september 2022 nog geen woonplaats in Nederland had. Hij werd dus beschouwd als een ingekomen werknemer, waardoor de 30%-regeling van toepassing was. Belangrijk was daadwerkelijk dat de man zijn huurwoning in Oekraïne aanhield en de bijbehorende kosten bleef betalen. Dit suggereert dat hij niet de intentie had om langdurig in Nederland te verblijven; zijn verblijf was tijdelijk en bedoeld als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Bovendien voer hij tot en met augustus 2022 nog onder Liberiaanse vlag en had hij een tijdelijk verblijfsrecht.
Let op! In deze zaak is inmiddels hoger beroep bij een gerechtshof aangetekend.