Een werknemer had een tijdelijk contract dat liep van 1 oktober 2024 tot 1 oktober 2026. Op 24 januari 2025 laat deze werknemer echter weten dat hij zijn werkzaamheden wil stopzetten. Vervolgens verdwijnt hij zonder verdere communicatie, ondanks drie officiële waarschuwingen. Op 25 februari 2025 heeft de werkgever het salaris stopgezet en op 28 februari 2025 is de werknemer op staande voet ontslagen wegens werkweigering.
De werkgever vraagt de rechter om de werknemer te veroordelen tot het betalen van een gefixeerde schadevergoeding van € 120.000. Dit bedrag vertegenwoordigt het loon voor de resterende contractperiode, omdat de werknemer zijn contract niet heeft uitgediend.
De werknemer, die inmiddels weer contact opnam, betwist dat er een gegrondheid was voor het ontslag op staande voet. Daarnaast onderbouwde hij dat er een opzegverbod van toepassing was en dat hij sinds 24 januari 2025 ziek was. Het ziekteverlof was door zijn gemachtigde pas op 22 mei 2025 gemeld en geaccepteerd door de verzekeringsarts die door de werkgever was ingeschakeld. De werknemer vroeg de rechter ook om de werkgever te veroordelen tot betaling van de eerdergenoemde schadevergoeding.
De kantonrechter oordeelt dat de aanvraag voor de gefixeerde schadevergoeding niet kan worden toegewezen. De reden hiervoor is dat er geen dringende grond aanwezig was voor een ontslag op staande voet. Dit is een laatste redmiddel en moet zorgvuldig worden overwogen in de context van de situatie. De werkgever had in plaats van ontslag ook gewoon de loonstop kunnen voortzetten en een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter kunnen indienen.
Bovendien merkt de kantonrechter op dat de situatie wellicht anders beoordeeld zou zijn als de werknemer in het verleden al meerdere keren niet op zijn werk was verschenen, vergezeld van officiële waarschuwingen. In dat geval zou herhaaldelijk afwezig zijn zonder uitleg de werkgever kunnen rechtvaardigen om over te gaan tot ontslag op staande voet, maar dat was hier niet het geval.
De werkgever merkte op dat een ontbindingsprocedure veel tijd in beslag neemt en dat hij inmiddels een andere tandarts wilde aanstellen. De kantonrechter ziet hierin geen reden om de werkgever gelijk te geven; hij had in de periode van de loonstop al een nieuwe tandarts kunnen inschakelen.
Ook het verzoek van de werknemer om schadevergoeding word door de rechter afgewezen. Dit verzoek is namelijk te laat ingediend en kan om die reden niet meer worden gehonoreerd.