Voor een aftrekbare lijfrente geldt dat de lijfrenteverzekering uiterlijk moet ingaan in het jaar waarin jij de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Dit betekent dat de lijfrente uitgekeerd kan worden met een jaarbetaling achteraf, waarbij de eerste termijn uiterlijk in het jaar van AOW plus zes jaar kan plaatsvinden.
Bij een lijfrenterekening en lijfrentebeleggingsrecht is dit echter anders. Hier dient de eerste termijn uiterlijk uitgekeerd te worden in het jaar van AOW plus vijf jaar.
Om deze ongelijkheid te verhelpen, wil het kabinet deze regeling wijzigen. In de wet komt te staan dat de eerste termijn van een lijfrenteverzekering, vanaf 1 januari 2026, ook uiterlijk moet worden uitgekeerd in het jaar van AOW plus vijf jaar.
Als een lijfrente op de afgesproken einddatum nog niet tot uitkering is gekomen, omdat de omvang van de termijnen nog niet is vastgesteld, wordt deze na een bepaalde tijd als afgekocht beschouwd. De huidige wettelijke bepalingen zijn als volgt:
De Belastingdienst kan deze termijn verlengen als bijzondere omstandigheden maken dat de omvang van de termijnen nog niet is vastgesteld of de omzetting van de lijfrente nog niet heeft plaatsgevonden. Jaarlijks ontvangt de Belastingdienst ongeveer 4.000 verzoeken om termijnverlenging.
Daarom wil het kabinet vanaf 1 januari 2026 niet meer aansluiten bij de afgesproken einddatum. De wet zal vanaf deze datum vastleggen dat de uiterste termijn voor de eerste lijfrentetermijn als volgt is:
Bovendien zal vanaf 1 januari 2026 in de wet worden vastgelegd dat de Belastingdienst de termijnen kan verlengen als door bijzondere omstandigheden geen termijnen zijn uitgekeerd.
Deze aanpassingen zijn opgenomen in het wetsvoorstel voor de Fiscale verzamelwet 2026, dat onlangs aan de Tweede Kamer is gepresenteerd. De voorgestelde wijzigingen moeten nog goedgekeurd worden door de Tweede en Eerste Kamer, waardoor ze nog niet definitief zijn.